Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Resch.] Zie, HEERE, aanschouw toch, [113]aan wien Gij alzo gedaan hebt; zullen dan de vrouwen [114]haar vrucht eten, de kinderkens, [115]die men op de handen draagt? Zullen dan de profeet en de priester [116]in het heiligdom des Heeren gedood worden? 113. Te weten, niet aan de heidenen, maar aan uw eerstgeboren zoon, Ex.4:22, aan uw uitverkoren volk van Israel; Ex.19:6; Deut.4:7, en Deut.7:6. 114. Dat is, hare kinderen, de vrucht van haar buik. De profeet beklaagt hier de wreedheid, die onder Gods volk gebeurde; vergelijk onder hfdst.4 vs.10. 115. Alzo ook onder vs.22. Anders: die aan de palm geleid worden. Men leest twee malen dat de moeders in het Joodse land hare kinderen gegeten hebben, te weten, in de belegering van Samaria, 2 Kon.6:26, en in de belegering van Jeruzalem door Vespasianus en Titus Josefus. 116. Dat is, in den tempel, in die plaats, Heere, die Gij zelf tot een heilig gebruik verordineerd hebt.